Hoe herken ik het bodemtype?
Het bodemtype wordt bepaald door de verhouding tussen zand-, leem- en kleideeltjes in de bodem. Zanddeeltjes zijn de grootste bodemdeeltjes (0,2 – 2 mm), leemdeeltjes zijn iets kleiner (0,002 – 0,2 mm) en kleideeltjes zijn het allerkleinst (< 0,002 mm). De meeste bodems bestaan uit een mengsel van deeltjes met verschillende grootte.
Zandbodems zijn los en weinig samenhangend, door de grote poriën zijn ze goed verlucht en gedraineerd, maar kunnen ze weinig water en mineralen opslaan. Kleibodems zijn zeer compact en samenhangend en vaak slecht gedraineerd en verlucht. Maar doordat kleibodems bestaan uit zeer kleine bodemdeeltjes kunnen ze veel water en mineralen vasthouden. De eigenschappen van leembodems liggen tussen deze beide extremen. Voor elk type bodem zijn er aangepaste boomsoorten.
Op het onderstaande kaartje zie je in grote lijnen de bodemstreken van Vlaanderen. Dat geeft je een eerste indicatie van het bodemtype op de plek waar jij je boom wil planten. De lokale omstandigheden kunnen echter sterk verschillen, bijvoorbeeld in beekvalleien. Misschien is de grond ook aangevoerd of ‘vergraven’. Daarom controleer je het bodemtype altijd het best ter plaatse.

Hoe kun je de verschillende bodemtypes op een eenvoudige manier herkennen in het veld? Neem een handvol grond, ga onderstaande tabel af van boven naar beneden en zie wat nog haalbaar is.
Heb je er zelfs met bovenstaande informatie echt geen idee van op welk bodemtype je boom moet komen? Kies dan in het zoekformulier voor een ‘doorsnee’ bodem: zandleem.
